Ik ben een beetje aan de late kant voor een boekpresentatie over improvisatie. Ik sluit me aan op de tweede rij naast twee mensen die met elkaar praten. Zodra ik ga zitten richt de vrouw naast me zich naar me toe en steekt haar hand uit. ‘Hoi, ik ben Marjolein.’ Licht verbaasd schud ik haar hand en zeg mijn naam. Het blijft stil tussen haar en de man naast haar. Zal ik nog een vraag stellen? Heb ik wel zin in een gesprek? Wanneer was de laatste keer dat iemand zich aan me voorstelde zonder echte aanleiding? Ik beeld me in dat mensen dit overal zouden doen, in het concertgebouw, in de bus. Mannen die bij het urinoir staan.
De avond staat op het punt te beginnen en de rij achter mij raakt gevuld. Ook hier schudden mensen elkaar de hand en noemen ze hun namen. Heb ik iets gemist? Ik vraag de vrouw naast me of het een opdracht is dat we ons aan elkaar voorstellen. ‘Nee hoor, ik stel me gewoon voor.’ Is dit een generatieding? Waarom ben ik hierdoor zo in de war?
Het is een groot contrast met hoe ik anderen, en anderen mij normaal begroeten. Niet. Niet degene die naast me zit tijdens yoga, niet op het bankje buiten voor de koffietent, niet in de bioscoop. Ik vermoed dat ik bij die boekpresentatie in een halve familiebijeenkomst ben beland zonder dat ik het wweet, dus voor de vrouw die naast me zit is de plek misschien intiem genoeg om zich voor te stellen. Ik ken deze scène niet, en weet niet hoe ik hem verder moet spelen. Ik kan niet improviseren.

Als het script duidelijk is, je hebt iemand nodig, of iemand dient als spreekpaal, zoals een buschauffeur of een barmedewerker, dan is alles veilig. Dan zeggen we gedag, stellen we een vraag en lopen we weer door. Maar als een winkelmedewerker mij begroet met ‘Hallo, welkom bij Hunkemöller,’ wil ik het liefst gillend die winkel weer uitrennen.
Vermijden we graag contact? We manifesteren ons als individuen en willen daarbij niet altijd gestoord worden door anderen. (Oog)contact maken schept ruimte voor meer contact en dat vinden we eng. Alsof er vervolgens een vraag komt die we totaal niet aan hadden zien komen, zoals ‘wat is je lievelingsdier?’ of ‘wil je met me uit?’ Natuurlijk gaat het hier om grenzen aangeven. Als ik echt geen zin heb ik een gesprek, weet ik niet of ik dat wel duidelijk genoeg kan aangeven. Niet iedereen begrijpt de hint als je je gezicht steeds afwendt. Bovendien ben ik geprogrammeerd om beleefd te zijn, het is niet netjes als je niet met iemand in gesprek gaat.
Ik werk graag in scripts, maar ik hou er ook van om ze te herschrijven. Ik kijk graag naar mensen en de manier waarop ze contact maken met een ander. Ik maak opmerkingen over dingen die ik zie, stel vragen als ik die heb. Als anderen de scripts gaan herschrijven, raak ik even uit balans. Hier komt improvisatie goed van pas, en het levert leuke gesprekken op als ik me over het ongemak heen zet. Maar als ik er niet zo’n zin in heb, houd ik me aan het script, blijf ik zitten op mijn stoel en wacht ik tot de voorstelling begint.